14 augustus 2007

Vrijheid van meningsuiting is geen absoluut recht

De Brusselse burgemeester Freddy Thielemans verbood vorige vrijdag een betoging georganiseerd door de organisatie SIOE (Stop the Islamisation of Europe). Deze organisatie wilde protesteren tegen “de voortschrijdende islamisering van Europa” (DS 10 augustus). De Westerse principes van democratie en gelijkheid worden volgens haar bedreigd door de islam. Daarvoor koos ze de symbolische datum 11 september uit, de dag waarop 6 jaar geleden de WTC-torens door terroristische aanslagen instortten.

Het verbod op de betoging door Thielemans werd door de organisatie zelf, de LDD en het VB aangegrepen als een voorbeeld van de manier waarop het recht op vrije meningsuiting met de voeten getreden wordt. Dedecker noemt het “linkse politiekcorrecte denken” pervers door “haar eigen selectieve onverdraagzaamheid” (DS 14 augustus). Volgens Verstrepen heeft iedereen het recht om elke godsdienst te ridiculiseren, of ertegen te protesteren (Knack 14 augustus).

Thielemans zelf baseerde zijn beslissing op een onderzoek van de politie naar de doelstelling van de manifestatie en de achtergrond van de initiatiefnemers. Daaruit is gebleken dat “de deelnemende verenigingen niet terugschrikken voor racisme en dat hun discours uiterst haatdragend is”(Knack 14 augustus). Omdat het risico op geweldplegingen, zowel van de kant van de betogers als van de tegenbetogers, te groot is, heeft hij de betoging verboden. Dit is volgens Thielemans de enige reden voor het verbod (Knack 14 augustus).

De vraag is nu of het risico op geweld de enige geldige reden is voor een verbod op bovenvernoemde betoging. Volgens mij zijn er wel degelijk andere redenen om een betoging tegen de islamisering van Europa te verbieden. Een dergelijke betoging benadrukt namelijk het zwart-witdenken over de islam, waarin de islam afgeschilderd wordt als een extreme, haatdragende en vrouwonvriendelijke religie. De moslims die hun religie op een vreedzame manier beleven, worden in een dergelijke betoging niet alleen met de vinger gewezen, maar ook geconfronteerd met een totaal gebrek aan respect voor hun levensbeschouwelijke keuze. Door hun godsdienst af te schilderen als radicaal en slecht, worden ze in een hoek gedreven waardoor elke vorm van dialoog en het werken aan wederzijds begrip tussen moslims en niet-moslims alleen maar moeilijker wordt. Volgens mij moet er in geen geval gezwegen worden over de islam. Integendeel: niet-moslims met vragen en angsten over de islam moeten de kans krijgen om hun bekommernissen te uiten en hier een antwoord op te krijgen van vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap zelf. Het probleem van een betoging is echter dat zij elke vorm van dialoog uit de weg gaat en dreigt af te glijden naar een scheldpartij.

Initiatieven zoals de vernoemde betoging dreigen bovendien van de moslims een door het Westen gecreëerde vijand te maken. De terroristische aanslagen van 11 september 2001 weekten heel wat angst en onzekerheid los bij de Westerse mens. Ten onrechte werden de aanslagen vereenzelvigd met de islam. Elke rechtgeaarde moslim zal het er echter mee eens zijn dat de islam een vreedzame godsdienst is die barmhartigheid hoog in het vaandel draagt. Elke rechtgeaarde moslim keurt deze vorm van geweld dan ook af. Dat terroristen de islam misbruiken als rechtvaardiging voor hun verwerpelijke daden, staat los van de islamitische godsdienst zelf.

Door de betoging tegen de islamisering van Europa net op 11 september te organiseren, laat de organisatie echter uitschijnen dat de islam nauwe banden heeft met het terrorisme. De organisatoren van de betoging spelen zo in op een latente angst bij de Westerse bevolking, met als doel twee bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. De vier percent moslims in de Europese samenleving willen ze zo afschilderen als een bedreiging voor de rest van de Europese bevolking. En het is hier dat het recht op vrije meningsuiting op beperkingen stuit. In tegendeel tot wat Dedecker beweert (DS 14 augustus), is het recht op vrije meningsuiting geen absoluut, maar een relatief recht. Dit wil zeggen dat het een recht is, zolang het geen inbreuk pleegt op andere rechten. Het recht op godsdienstvrijheid, het recht om niet gediscrimineerd te worden en het recht op gelijkheid, zijn eveneens relatieve rechten.

Wanneer in een betoging de hele groep van moslims als misdadigers worden bestempeld, gaan de betogers te ver in hun recht op vrije meningsuiting door de rechten van godsdienstvrijheid, niet-discriminatie en gelijkheid van een hele geloofsgroep met de voeten te treden. In dit geval moet het recht op vrije meningsuiting aan banden gelegd worden om de vrijheid van een hele geloofsgroep te vrijwaren.

Ik ben het dus niet eens met Dedecker die stelt dat “onfatsoenlijke meningen niet juridisch mogen bestreden worden” (DS 14 augustus). Volgens mij wordt het recht op vrije meningsuiting terecht beperkt in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. In artikel 1 staat: “Onder ‘discriminatie’ in de zin van deze wet wordt verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur, die tot doel heeft of ten gevolge heeft of kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan, aangetast of beperkt.” In een betoging tegen de islamisering van Europa onderscheiden de betogers de moslims van de rest van de bevolking. Daarbij heeft hun betoging tot doel de rechten van een bepaalde groep mensen, namelijk moslims, op sociaal en cultureel vlak te beperken.

Zelfs John Locke, één van de grondleggers van het liberale denken waarvan LDD zich te pas en te onpas bedient, stelde in zijn werk “Over het staatsbestuur”(1690): “Want voor alle omstandigheden van geschapen wezens die tot wetten bekwaam zijn geldt: waar geen wet is, daar is geen vrijheid. Want vrijheid is vrij zijn van beperking en geweld van anderen, en zoiets kan niet bestaan waar geen wet is.” Toegepast op het recht op vrijheid van meningsuiting betekent dit dat ook dit recht onderhevig is aan wetten, meerbepaald de boven geciteerde anti-discriminatiewet. Vrij zijn mening zeggen kan, zolang daarmee de vrijheid van anderen geen geweld aangedaan wordt. Kritiek leveren op de islam kan dus in een discussie waarin zowel moslims als niet-moslims evenveel kans krijgen om hun visie, standpunten en problemen op een rustige manier uit te leggen. In een betoging waarin haatdragende slogans worden gescandeerd, kan dit niet.

Labels: , , , ,

1 Reactie(s):

Blogger Battal schreef...

juij! trouwens! ik ben mijn boeken bij jou in de auto vegeten!

5:33 p.m.

 

Een reactie posten

<< Terug